Deze antieke zilveren tabakspot werd in 1745 in Rotterdam gemaakt door Bartholomeus van der Toorn. Hoewel Rotterdams is deze schitterende tabakspot een uitstekend voorbeeld van de sobere Haagse Lodewijk XIV-stijl, die gekenmerkt wordt door strikt symmetrische vormen met sterke lijnen zonder overbodige ornamenten. Andere stukken van de van oorsprong Haagse zilversmid delen deze stijlkenmerken.
De achtkantige tabakspot staat op vier gebogen en geschulpte poten. De baluster-vormige pot is geheel glad en heeft een gegoten rand rond de boven- en onderkant. Ook het deksel is geheel glad en loopt taps toe naar boven. De knop is ook achthoekig.
Een Elegante Tabakspot
Tabak
De indianenstammen van het Noord-Amerikaanse continent gebruikten tabak als stimulerend en ontspannend middel. Zij verbrandden het gedroogde blad van een jaar oude tabak in een pijp en inhaleerden de rook. Het roken had ook een ceremoniƫle betekenis, zoals bij het roken van de 'pijp van de vrede' om een wapenstilstand te bezegelen. Omdat de mannen te voet lange afstanden moesten afleggen, kauwden zij een tabaksblad om het tempo erin te houden. De medicinale werking die de Indianen eraan toeschreven verklaart waarschijnlijk waarom de Spanjaarden de tabak zo snel in Europa konden introduceren: Tabak bereikte Spanje in 1556, Portugal in 1558, Frankrijk in 1559 en Engeland in 1565, waar het als medicijn werd uitgeprobeerd. Een eeuw later geloofde Lodewijk XIV dat hij had ontdekt dat snuiftabak een middel was tegen de migraine waar hij aan leed. De hovelingen kopieerden het gebruik van snuiftabak door de koning, gemaakt van fijngemalen tabaksbladeren, en dit middel won snel aan populariteit in de rest van Europa.
Tabak in de Nederlanden
In het begin was de tabak voorbehouden aan de welgestelden. Het werd gerookt in een pijp, gebruikt als snuif en gekauwd. Er waren natuurlijk ondernemende Nederlanders die potentie zagen in lokaal geproduceerde tabak. De eerste commerciƫle tabaksteelt in Nederland vond plaats in 1610 in Veere en in 1615 in Amersfoort. Nederland verwierf al snel een unieke positie onder de tabaksproducenten. Vanwege het ongunstige klimaat van het land werden kassen bedacht om de jonge planten te beschermen. Na 1635 werd het gebruik van kassen voor het zaaien gemeengoed en stond het bekend als de Nederlandse methode. Ook speciaal gebouwde droogschuren waren een Nederlandse uitvinding. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw was de productie van rook- en pruimtabak en snuiftabak een zeer belangrijke bron van inkomsten, en dit bleef zo tot ver in de negentiende eeuw.
Rookkamers
In de rijke Amsterdamse koopmanshuizen werden speciale rookruimtes ingericht, waar de mannen zich konden terugtrekken om te roken. Er waren speciale rookstoelen, waar men achterstevoren op plaatsnam, met een lange lade voor pijpen in de rugleuning. In deze lade werden Goudse pijpen bewaard. Uiteraard werden er ook zilveren voorwerpen voor deze mannelijke retraites gemaakt. Aan het eind van de zeventiende eeuw waren er zilveren tabakskruiken, pijpenkoffers, snuifdozen en zak-tabakdozen.
Bartholomeus van der Toorn
Bartholomeus Arnoldus van der Toorn is geboren in Den Haag op 30 maart 1716. De naam Van der Toorn wordt vooral geassocieerd met vijf generaties zilversmeden die in Den Haag werkten. De familie kwam uit Rotterdam, waar Gregorius van der Toorn rond 1653 werd geboren. Gregorius stond op 24 september 1680 als burger van Den Haag geregistreerd en werd in 1685 in het stadsgilde opgenomen. Zijn zoon en de drie opeenvolgende generaties waren allemaal zilversmeden, en dat bleef zo tot het midden van de negentiende eeuw. Bartholomeus ging terug naar Rotterdam, waar hij in 1742 burger van de stad werd. Vier jaar later trouwde hij met Maria Verbijl en woonde het echtpaar in Vissersdijk.
Gekeurd aan de onderzijde met het Rotterdamse stadskeur, de Nederlandse leeuw, de letter L voor 1745 en Bartholomeus van der Toorn's meesterteken.