Deze elegante terrine met bijbehorende onderschotel werd in 1773 door de Middelburgse zilversmid Philippus Prié vervaardigd. De ovale terrine is versierd in de neoclassicistische Lodewijk XVI-stijl, de stijl die aan het einde van de 18de eeuw in de mode was. De terrine heeft gedreven cannelures, geappliqueerde, gegoten festoenen die met linten omwikkeld zijn en een grote parelrand. De hoogglanzende elementen contrasteren fraai met de matte, geponste achtergrond. De terrine heeft twee omgekrulde handvatten die versierd zijn met in formaat aflopende parels en staat op vier schelpvormige pootjes. De deksel heeft een gestileerde granaatappel als knop. De onderschotel heeft een geprofileerde rand, die -net als de onderrand op de terrine- met linten is omwikkeld.
Een Elegante Middelburgse Terrine
Terrine
De naam terrine is afgeleid van het Franse 'terre', wat aarde betekend. Oorspronkelijk werden terrines gemaakt van aardewerk. De meest luxueuze exemplaren waren echter van zilver. De welvaart in Nederland was in de 17de en in een groot deel van de 18de eeuw enorm groot. Uit inventarislijsten uit onder andere Den Haag en Leiden blijkt dat in veel gegoede huishoudens in die tijd naast een hoeveelheid aan schotels en borden, één of meerdere zilveren terrines aanwezig waren. Ook deze terrine maakte deel uit van een set van vier. In 1773 maakte Prié nog één andere grote en twee kleinere exemplaren . Deze bevinden zich in de collectie van het Rijksmuseum in Amsterdam. Alleen bij dit exemplaar is de oorspronkelijke onderschotel bewaard gebleven.
Representatieve Functie
Zelfs voor diegene die het zich konden veroorloven, behoorden zilveren terrines -samen met koelvaten en lampet stellen- tot de grootste, zwaarste en daarmee de meest kostbare voorwerpen van de inboedel. Ze hadden dan ook een belangrijke representatieve functie en behoorden tot het hoogtepunt van een zilveren servies. Door het hoge gewicht werden ze echter ook weer als één van de eerste voorwerpen in huis omgesmolten als er geld nodig was. Grote Nederlands zilveren terrines zijn daarom nu uitermate zeldzaam.
Middelburg
Aan het eind van de 16de eeuw vluchtten veel mensen om economische en religieuze redenen vanuit de Zuidelijke Nederlanden naar de Noordelijke Nederlanden. Velen van hen kwamen in Middelburg terecht. De toestroom van intellect, denkbeelden, ambachtelijke vaardigheden en artistieke kwaliteiten was een belangrijke stimulans voor een bloeiend cultureel leven in Zeeland. In het eerste kwart van de zeventiende eeuw werd het een vooraanstaand centrum van kunst en cultuur. In de stad lag een belangrijke afzetmarkt voor fijnschilders, zilversmeden, steenhouwers en andere ambachtslieden.
De economie in de stad bloeide. In de 17de eeuw was Middelburg een belangrijke havenstad en druk internationaal handelscentrum. De imposante herenhuizen en pakhuizen langs de havens in het centrum herinneren aan deze periode. Het stadsgezicht werd grotendeels in deze Gouden Eeuw bepaald. Na Amsterdam was het de tweede VOC-stad, wat voor veel werkgelegenheid zorgde. Er werden honderden VOC-schepen gebouwd waar talloze mensen bij betrokken waren, van timmerlui tot touwslagers. Vanuit de haven vertrokken de schepen naar Azië en Zuid-Amerika en brachten de waardevolle scheepsladingen naar Zeeland, om vervolgens verder verhandeld te worden. Er werd gehandeld in specerijen, exotische grondstoffen en materialen, maar overzees ook in slaven. Deze werden in Afrika opgekocht door De West-Indische en Middelburghse Commercie Compagnie.
Centrum voor Zilversmeden
In Middelburg was veel geld beschikbaar om luxegoederen te kopen en de stad groeide uit tot een centrum voor zilversmeden. De rijke abdij, de vele kerken en gilden die binnen de stadsmuren gevestigd waren, bezaten allemaal zilver. De opkomst van een rijke klasse kooplieden zorgde voor een grote vraag naar zilveren pronkstukken om het belang van een ‘thuis’ te benadrukten. Sinds 1560 werkten meer dan vijfhonderd meester zilversmeden in Middelburg. Tot het einde van de 18e eeuw was het een welvarende stad. In 1780 werkten er ongeveer vijftig zilversmeden in de stad. De productie moet aanzienlijk zijn geweest. Toch is Middelburgs zilver tegenwoordig schaars. Veel zilver heeft de tand des tijds niet overleefd, want als de overheid een tekort had aan geld, werden zilveren voorwerpen opgeëist en omgesmolten. Dit is herhaaldelijk voorgekomen en vooral tijdens Napoleons’ heerschappij in 1795 werd de stad zwaar getroffen.
Philippus Prié
Philippus Prié werd in 1721 in Middelburg geboren en overleed in dezelfde plaats in 1793, op 72-jarige leeftijd. Hij woonde op de Lange Delft. In 1734/1735 ging hij in de leer bij Cornelis Blaauwbeens en later in 1749/1750 bij zijn vader, Jacobus Prié. In 1749 werd hij meester zilversmid en toegelaten tot het gilde. Hij was een belangrijke en productieve zilversmid. Van zijn hand zijn naast de terrines onder andere ook dienbladen, avondmaalschotels, doopbekkens, theeketels, inktstellen, kandelaren, sauskommen, broodmanden en bestekken bekend.
Gekeurd aan de onderkant van de terrine en aan de onderkant van de schotel met het stadskeur van Middelburg, de jaarletter K voor 1773 en het meesterteken P Prie van Philippus Prié. Tevens gekeurd met herkeur van 1795 de letter Z voor de stad Zierikzee.
Literatuur
J. de Bree, Zeeuws Zilver, Schiedam 1978 fig 92
Catalogue 34e Oude Kunst en Antiekbeurs, Delft 1982 p 61
Herkomst
Collectie Aronson, Amsterdam 1982