Deze zeer vroege ronde strooibus staat op een in zes parten gedeelde, uitlopende voetrand met een gedreven golvende lijn in ieder van de zes parten. De cilindrische bus is rondom rijk gedreven met bloemmotieven waaronder een tulp, een anemoon, een narcis en een papaver. De afneembare ronde dop is net zoals de voetrand in zes parten verdeeld met ieder een golvende gedreven horizontale lijn waarboven openingen zijn gemaakt om te strooien. Midden op het deksel is een bloem gedreven met daarop een knop in de vorm van een pijnappel.
Een Vroege Strooibus
Specerijen- en Suikerstrooiers
Specerijen zoals kaneel, foelie, kruidnagel en nootmuskaat, maar ook zout en rietsuiker waren in de 17de eeuw bijzonder kostbaar. Deze luxe ingrediënten werden door de VOC en de WIC uit verre landen geïmporteerd en alleen de zeer welgestelden konden zich de aanschaf permitteren. Ze werden, passende bij hun exclusieve waarde, in bijzonder vormgegeven houders van goud of zilver op tafel aangeboden. Omdat suiker iets minder kostbaar was dan specerijen waren de suikerbussen over het algemeen groter dan de specerijenstrooiers. De vroegst bekende suiker- en specerijenstrooier in Nederland stamt uit het tweede kwart van de 17de eeuw en maakt deel uit van een olie- en azijnstel. Deze eerste modellen zijn, net zoals dit exemplaar, cilindrisch van vorm, rustend op een breed uitlopende voet. Ze hebben een bolvormige deksel met ronde strooigaten, die bekroond wordt met een klein knopje. Dit vroege model wordt in Engeland het ‘Lighthouse’ model genoemd, omdat het overeenkomsten vertoont met de vorm van een vuurtoren.
Uitbundige Bloemenstijl
De decoratie op deze strooibus is een prachtig voorbeeld van de uitbundige florale stijl die zo kenmerkend is voor de Nederlandse kunstnijverheid van de 17e eeuw. Naarmate steeds meer exotische bloemen naar de Nederlanden kwamen nam de belangstelling en waardering voor deze gewassen toe. Aan de universiteiten werd les in botanie gegeven en er ontstonden botanische tuinen. Met name voor de, oorspronkelijk uit Turkije afkomstige, tulpen die in de 16e eeuw in de Nederlanden werden geïntroduceerd was niet alleen wetenschappelijke belangstelling maar ook financiële. De bloem was zeer geliefd en oogstte veel bewondering, er werden zelfs portretten van de verschillende soorten tulpen gemaakt waar albums van werden uitgegeven. Hierdoor ontwikkelde de naturalistische versieringswijze uit de zwierige volbarok, die al rond 1610 in de Nederlanden op in tapisserie-geweven tafelkleden voorkwam, zich tot een welhaast nationale stijl, die in vele takken van de kunstnijverheid tot uiting kwam. Vele bloemstillevens werden geschilderd zoals het schilderij wat hier afgebeeld is, van Jan Davidsz. de Heem.
In zilver uitte zich dit in een voorliefde voor drijfwerk in hoog reliëf van weelderige versieringen met zwierige bloemen- of vruchtenguirlandes, acanthusbladeren, hoog opgedreven tulpen, zonnebloemen, anemonen en anjers, die vaak het volledige zilveroppervlak beslaan.
Uit Den Bosch zijn slechts enkele in deze specifieke stijl uitgevoerde voorwerpen bekend. Dit rijkversierde stuk van Somers is hier een zeldzaam en prachtig voorbeeld van.
Zilver uit 's-Hertogenbosch
De bloeiperiode van ‘s-Hertogenbosch ligt in de late middeleeuwen. Met een economie die gebaseerd was op nijverheid en zowel regionale als internationale handel, behoorde Den Bosch toen tot de grootste en welvarendste steden van de Nederlanden. De stad had handelscontacten in Vlaanderen, Wallonië en het Rijngebied. Hierdoor was er al vroeg bestaansrecht voor zilver- en goudsmeden in de stad en het gilde kwam al in de 15de eeuw, tot bloei. De katholieke kerk heeft als opdrachtgever een zeer belangrijk aandeel in de productie van dit gilde gehad. Een grote hoeveelheid zilveren voorwerpen werd in de loop der eeuwen ook besteld door de voor Brabant zo kenmerkende schuttersgilden.
De hoogtijdagen van de stad eindigden in 1567, aan het begin van de Tachtigjarige oorlog (1568-1648), toen vele burgers de stad om politieke redenen verlieten. De oorlog had desastreuze gevolgen voor de economie van de stad en voor het inwonertal en daarmee ook voor het goud- en zilversmidsgilde. In 1540 werken er nog eenentwintig als gildelid ingeschreven meesters in de stad. In 1600 zijn dit er nog maar zes. In de tweede helft van de 17e eeuw leeft de stad weer wat op en waren er gemiddeld dertien zilver- en goudsmeden in de stad werkzaam, een aantal dat tot twintig groeide tegen het eind van de eeuw.
De productie van profaan zilver en zilver voor protestants kerkelijk gebruik kwam in Den Bosch pas vrij laat, in de loop van de zeventiende eeuw op gang. Dit hangt ook weer samen met de lokale geschiedenis: Gedurende de generaliteitsperiode waren slechts de protestantse regenten de grote opdrachtgevers, een welvarende burgerij ontbrak .
17e eeuws pronkzilver uit Den Bosch zoals deze strooibus is daarom zeer zeldzaam.
Hergebruik
Naast de keuren uit Den Bosch is de strooibus aan de binnenzijde gekeurd met het stadskeur van Dordrecht en de jaarletter I van 1631. Hieruit blijkt dat deze strooibus van oud, hergebruikt zilver is gemaakt dat oorspronkelijk uit Dordrecht afkomstig was. In de 17e eeuw was hergebruik van zilver zeker niet ongebruikelijk. In tegendeel; zo klaagden de deken en de overlieden in Amsterdam in 1662 bij het stadsbestuur over de herkomst van het edelmetaal dat als basismateriaal werd gebruikt. Maar liefst 75 procent van de Amsterdamse productie zou hiervoor door de consument zelf aangeleverd worden!
Johannes van de Laer
Johannes van de Laer werd in 1643 meester. Het is bekend dat hij dertien leerlingen in zijn werkplaats opleidde, waaronder zijn zoon Aeriaan. Johannes diende acht jaar lang als keurmeester en was actief als zilversmid tot 1678, het jaar dat hij stierf.
Keuren
Aan de onderzijde voorzien van het stadskeur van Den Bosch, de jaarletter V voor 1671/72 en het meesterteken van Van de Laer. Aan de binnenzijde ook gekeurd met het stadskeur van Dordrecht, en de jaarletter van 1631, wat aangeeft dat deze strooibus is gemaakt van hergebruikt zilver dat oorspronkelijk uit Dordrecht afkomstig was.