Deze zeldzame blaker heeft een golvend achthoekig blad en staat op een concaaf gevormde standring. De vaasvormige kaarsenhouder op het verhoogde middenstuk van het blad is met een schroef aan de voet bevestigd. Het blad heeft een licht oplopende, geprofileerde en geschulpte rand en is flink van formaat. Het onderblad en de voet zijn gesmeed, de profiellijst en de kaarsenhouder zijn gegoten. Op het blad is een adellijk wapen gegraveerd.
De Van der Merwede Blaker
Het Wapen
Het wapen is opgebouwd uit een ovaal schild met daarin een brede dwarsbalk en vijftien bollen, waarvan negen boven en zes onder. Het schild is omlijst met gestileerde acanthusbladeren. Dit wapen is sinds de 13de eeuw door het adellijk geslacht Van der Merwede gebruikt. Het is waarschijnlijk dat het in de 18de eeuw door een van de afstammelingen van deze familie werd gebruikt. Enkele takken zijn dan al uitgestorven maar Jonkheer Aloysius van Muijlwijck en zijn kinderen gebruikten het wapen dan nog. Aloysius overleed zelf al in 1742, vier jaar voordat de blaker werd vervaardigd. In 1746 werd een van zijn drie kinderen en enige zoon, Wilhelmus Francisus van der Merwede van Muijlwijck, 14 jaar oud. Aangezien de familie rooms-katholiek was, is deze blaker mogelijk een geschenk aan Wilhelmus geweest. Het was destijds gebruikelijk dat men op 12 of 14 jarige leeftijd de Eerste Communie deed. Een belangrijke mijlpaal binnen de katholieke gemeenschap waarbij doorgaans geschenken werden gegeven.
Deze tak van de familie was in het midden van de 18de eeuw woonachtig in de omgeving van Amersfoort en Overijssel. Het was een familie van aanzien, die zich dit zilverwerk absoluut kon permitteren.
Verlichting in de 18de Eeuw
Kaarsen waren zowel in huizen als op straat tot in de 15de eeuw vrijwel de enige bron van kunstlicht. Verlichting in huis was een kostbare zaak, zeker wanneer men dit men minder walmende, maar duurdere bijenwaskaarsen wilde doen en niet met stinkende talgkaarsen. De kaarsen hadden een lont van gedraaid katoen, die regelmatig gesnoten moest worden om het walmen tegen te gaan. Hiervoor gebruikte men de speciaal ontworpen snuiterschaar. De kaarsen werden geproduceerd door kaarsenmakers, die verenigd waren in het kaarsenmakergilde. In de 16de en 17de eeuw ging men steeds meer gebruik maken van olielampen. In de 18de eeuw werden er naast de bijenwaskaars ook duurdere, betere smeerkaarsen van potvisvet geproduceerd.
Kaarsenhouders
De eerste kaarsenhouders waren in eerste instantie puur functioneel. Ze hadden een eenvoudig ontwerp met een standaard van hout, brons of messing met een scherpe punt waarop een kaars kon worden geprikt. De luxe versie volgt wanneer de kandelaar zich ontwikkelt tot een pronkstuk. In Nederland werden sinds de 16de eeuw op grote schaal messing kandelaars geproduceerd. Zilveren kandelaars komen in Nederland voor het eerst voor rond het midden van de 17e eeuw, een tijd waarin de welvaart een dergelijke luxe rechtvaardigde. De vorm is afgeleid van de eerdere bronzen kloosterkandelaars. Rond 1680 wordt de vorm aangepast aan de dan heersende, Franse stijlen. In de 18de eeuw zijn er in de huizen van welgestelden overal in huis kandelaars te vinden.
De Blaker
In de 18de eeuw zijn er verschillende typen kandelaren, van kaarsenhouders voor een enkele kaars, tot grote kandelabers waar twee of drie kaarsen in konden worden gebrand. De vorm kent een grote variatie en doorloopt een ontwikkeling die past bij de ontwikkeling van de veschillende stijlen die in de mode waren. De blaker is een van de kleinste kaarsenhouders. Het woord blaker is afgeleid van het werkwoord blaken, wat gloeien, branden, of in vuur en vlam staan betekend. De kandelaar heeft vaak een rond schoteltje om kaarsvet op te vangen met een lage kaarsenhouder erop en is van klein formaat. De meeste blakers hebben een handgreep, of zijn zodanig vormgegeven dat ze makkelijk kunnen worden opgepakt en gedragen. Blakers zijn altijd bestemd geweest voor persoonlijk gebruik: op een schrijftafel, naast een spelletje, tijdens een nachtelijke wandeling door het huis, of voor op reis. Ze werden meestal in messing, koper, tin of aardewerk gemaakt. De meest luxe varianten zijn zilver gemaakt. Er zijn niet veel 18e eeuwse Nederlands zilveren blakers bekend. De variant zonder hangreep en met een groot onderblad zoals dit exemplaar is uitermate zeldzaam.
Gekeurd op de onderkant met het stadskeur van Amsterdam, de Hollandse leeuw, de jaarletter M voor 1746 en een ongeïdentificeerd meesterteken.
This site is protected by reCAPTCHA and the Google Privacy Policy and Terms of Service apply.