De gladde doos heeft afgeronde zijden. De deksel is gegraveerd met een eeuwigdurende kalender, met uitsparingen waarin de draaibare schijven van parelmoer zichtbaar zijn. De schijven duiden de dagen van de week, de maanden van het jaar, de stand van de maan en de zon en de veranderde dagen van Pasen tot aan het jaar 1800.
Om de schijven zijn bazuinengelen, rocailles en de volgende tekst gegraveerd:
Paasch tafel tot het jaar 188, de VII dagen der week, Maans ondergang der dagen, de 12 maanden – Op onder dagen.
Middenonder staat gegraveerd:
‘Die ’t jaar en maand niet weet die komt bij mijn
Om raat, Want als Apollo in sijn 12 tekens gaat
De Paasch Son en Maan en datum ik dan weeten
En hoe Ick ouder ben Hoe jonger ik dan Heeten’
Aan de onderzijde is een alliantiewapen gegraveerd met de grafelijke kroon. Het wapen is omlijst met twee palmbladeren. Links van het wapen zit een vrouw op een stoel. Zij heft het glas naar haar man, die aan de andere kant van het wapen zit, terwijl hij zijn hand naar haar lijkt te reiken. Op de voorgrond naast hen beiden is een spelend kind gegraveerd. De versiering aan de onderzijde verwijst naar het huwelijk waarvoor deze doos vermoedelijk als cadeau is gegeven.
Gekeurd op de bodem aan de binnenzijde met het stadskeur van Amsterdam, de jaarletter D voor 1763 en het meesterteken een vis voor Evert Bot.